De stoofpotten van Wine Blogging Wednesday oktober moeten bij ons nog heel even wachten tot dit weekend. Vandaag ondertussen even aandacht voor wat Spaanse wijngeschiedenis.
Ik vind altijd: om een wijn goed te kunnen waarderen moet je ook wat weten over zijn geschiedenis. En over de Spaanse wijnen is heel wat te vertellen. Dat wij tegenwoordig met regelmaat een Spaanse wijn op tafel kunnen zetten, is eigenlijk een ontwikkeling van de laatste dertig jaar. Velen zullen ze nog kennen: de flessen Rioja uit de jaren zeventig en tachtig, met zo’n sjiek gouden netje om de fles. Stevige wijnen, waar je van moest houden, want de vanillearoma’s van de eikenhouten vaten overheersten vaak. Die Rioja’s zijn de enige tafelwijnen die lange tijd vanuit Spanje geëxporteerd werden. Met tafelwijnen bedoel ik dan wijnen die aan tafel, bij de maaltijd gedronken konden worden. Dit in tegenstelling tot versterkte en zoete wijnen als sherry, malaga en muscatel. Deze wijnen zijn al sinds de Middeleeuwen een belangrijk exportproduct van Spanje en beleven op dit moment een herwaardering. Aan het begin van de twintigste eeuw waren ze hier in Nederland ook erg populair. Vooral de goedkopere soorten beleefden gouden tijden toen een groter publiek – buiten de gegoede klassen – in Nederland wijn leerde drinken, vooral als aperitief. Inmiddels zie je behalve sherry alleen nog flessen heel goedkope sangria onderin het supermarktschap en zijn malaga en muscatel voor het grote publiek ‘historische’ namen geworden. Voor kenners zijn er echter weer spannende initiatieven op dit gebied (zie hieronder).
Maar het waren in de 18e en 19e eeuw een aantal Spaanse aristocraten die de tafelwijnen – lees Rioja’s – op de kaart hebben gezet. Zij richten zich op Bordeaux en keken er de kunst af van het maken van betere wijnen. Want tot die tijd werd wijn voornamelijk voor lokaal gebruik gemaakt. De hitte van het Spaanse binnenland verhinderde lang bewaren en transport over lange afstanden. Deze aristocraten zorgden er onder andere voor dat het vat als transportcontainer ingang vond in Spanje: tot die tijd werd meestal nog een leren zak, de bota, gebruikt. Die Spaanse belangstelling voor Bordeaux werd na 1860 nog eens geholpen door de Bordeauxse belangstelling voor Spanje. Frankrijk werd namelijk getroffen door de twee bekende plagen oidium en druifluis, en in Bordeaux had men dringend aanvulling van de wijnvoorraden nodig. Gelukkig kon Spanje die lange tijd leveren, hoewel het land ook zelf door beide druivenziektes werd getroffen.
Vanaf 1860 tot 1980 bleef Rioja dus de belangrijkste tafelwijn die Spanje exporteerde. Uiteraard werd er in het land zelf wel andere wijn gemaakt, maar die bleef bestemd voor eigen consumptie. Pas met de komst van moderne technieken als koeling van het gistingsproces kon men in het hete Spaanse binnenland gaan werken aan de uitbouw van de wijnindustrie. En dat is gebeurd, met veel succes. 
Wijnmakers als Telmo Rodriquez, de maker van de Dehesa Gago, zijn bij uitstek exponent van dit nieuwe Spaanse wijnelan. Jong, hoog opgeleid, met interesse voor moderne technieken en vernieuwend. Telmo Rodriquez reist het land door en maakt wijn op diverse plaatsen. Grappig genoeg is zijn beroemdste wijn geen tafelwijn, maar juist een wijn uit de oude middeleeuwse traditie: de Mountain Wine van Malaga (ook in Nederland te koop; laatst zag ik hem bij een kaas- en delicatessenwinkel). En zo is de cirkel weer rond.
Spanje heeft een ontzettend groot arsenaal aan eigen druivenrassen, waar aan vast gehouden wordt. Internationale soorten als cabernet sauvignon en chardonnay hebben inmiddels hun weg naar het land gevonden, maar gelukkig blijven de tempranillo, de verdeljo en de vele andere – waaronder de diverse sherrydruiven – alom gebruikt. Ook de Dehesa Gago en de Bonal zijn beide gemaakt van tempranillo, overigens ook de druif waar Rioja van gemaakt wordt. De beide oktoberwijnen gemaakt van tempranillo maken dan ook op allerlei wijzen een boeiend onderdeel uit van de Spaanse wijngeschiedenis!
Interessant weer Mariëlla, dank!